non-fictie
We wandelen naar het strand, we drinken wijn aan de zee. We gaan terug, we gaan in bad, we overlopen de tekeningen die we hebben, we kussen in het warme water in het roze badkuip, de wereld buiten dat witte huisje in de duinen waar de wild woest tegenaan beukt bestaat niet meer.
Enkel de man met het kompas op zijn borst, en ik met een bonte verzameling aan dieren op mijn armen en benen.
De zon komt binnen, nadat ik alle uren op de klok zag passeren, je kan de zee horen, ik heb mijn medicatie niet mee. 
Ook de wandelaars gaan de wereld in met het rijzen van de zon, de wandelaars die dat witte, dunne lijf ritmisch kunnen zien bewegen bovenop een ander wit lijf, want wie ik ben hebben ze het raden naar. Ik lig met mijn gezicht in de kussens en ik denk aan niets anders dan die laatste momenten voor we het bed zullen uitkomen (...) en ik in mijn auto zal stappen om op de weg naar Oostende te beslissen dat ik hem maar één keer wil zien, want de tweede keer kan nooit zo mooi zijn als de eerste eens je besloten hebt dat je van mannen niets anders wilt dan even de wereld vergeten.
Voor ik in die auto stap en de kuststad uitrijdt, maakt hij nog ontbijt en vertel ik over mijn familie. Over mijn broer, mijn zus, wie ze zijn, wat ze doen. Hij luistert, geeft al de juiste antwoorden.
Ga maar terug naar Brussel, het was fijn in Koksijde.

You may also like

Back to Top