De muren zijn rood, roze, ze ademenen, vibreren. Je ziet de aders, blauw en wit, pulseren achter het vlies dat ons scheidt van haar. Dat ons scheidt van een deel van haar, want zij is hier ook. Ze is in haar nopjes, ze heeft de tafel gedekt en broodpudding gebakken. Ze is ergens twee stoelen gaan halen. Ik weet niet waar, er zijn meer kamers aan mijn moeder dan ik in de tijd van één leven zou kunnen ontdekken. 
Mijn zus en ik doen alsof dit iets goeds is, misschien zelfs een nieuw begin. 
Het is jaren geleden dat we hier nog waren, maar het leven neemt soms een drastische wending. Eve is weg van haar ex. De huur van het appartement was te veel om alleen te dragen, en iets onder haar budget was onvindbaar. Huurbazen staan ook niet te springen om te verhuren aan iemand die alleenstaand is. Al die koppels met twee lonen en een optelsom van vier masters leken altijd aan het langste eind te trekken. 
Waarom ik hier ben, leg ik later wel uit.
Ik weet niet wie voorstelde om terug te keren. 
Moeder? 
Eve? 
Ik? 
Hoe dan ook is dat wat er gebeurde. Eve nam drie Ikea-zakken aan spullen mee, en ik drie truien, twee broeken en vijf T-shirts. Voor we vertrokken heb ik een uur naar de lucht gestaard terwijl ik probeerde door mijn neus te ademhalen in de hoop dat de fijne haartjes het nog fijnere stof uit de lucht zouden filteren. Waar we naartoe gingen was er geen blauwe lucht, en ook geen fijn stof. Het was een perfect zelfvoorzienend klimaat. 
Een psycholoog tekende ooit een curve, de y was hoe goed je je voelde, en de x was tijd.
Moeder was 0 op de y-as. Als je volwassen wordt kom je los van de nul en de curve stijgt, je valt op jezelf terug als het goed gaat. Als het niet goed gaat komt de lijn in vrije val tot op de as. Dat mag, daarvoor zijn ouders er, om als het zelf niet lukt te kunnen landen op die x. En dat is exact wat we gingen doen. 
Moeder zet de broodpudding op tafel, ze snijdt twee grote stukken af en één klein. Ik kijk naar een perfect doormidden gesneden rozijn. 
“Zo”, zegt ze. Ze wrijft haar handen opgewonden af aan haar broek. “Net als vroeger.”
Eve en ik glimlachen als op commando. 
Die nacht lig ik in één van moeders vele kamers. Ik staar naar het plafond dat twee centimeter dichter komt en dan twee centimeter afstand neemt, en dat opnieuw doet, en opnieuw en opnieuw. Aan de muren hangen allemaal foto’s van mij, allemaal vanuit haar standpunt. Tranen, snot, bloedneuzen, zonnebrillen, ijsjes. Ik en een hoop rekwisieten. Ik weet dat Eve’s kamer er net zo uitziet, maar dan met haar gezicht betraand, besnot, bebloed. Moeder zegt altijd dat sinds ze mij kreeg ze geen seconde meer op haar gemak was.
Dan zijn we met twee. 

Ik kan niet slapen, verlaat de kamer die ze voor mij maakte en ga drie deuren verder links binnen. Het slot trekt tegen, maar niets wat een strategische gewichtsverplaatsing niet kan verhelpen. Het is donker, het rood is meer fluweel dan in de andere kamers, in het midden landt het licht van een kleine spot aan het plafond. Op de achtergrond hoor ik een oud lied, het kraakt, het valt soms weg. In de cirkel van het licht ligt een naakte, oude vrouw. Haar grijze haar valt voor haar ogen. Terwijl ik kijk staat ze heel langzaam op, alsof ze elk bot en elk gewricht één per één de taak geeft om zich recht te stellen. Minuten gaan voorbij, uiteindelijk staat ze op haar twee voeten met een gebogen rug en een knik in haar knieën, ze begint aan de laatste etappe. Het lijkt alsof ze met elke minuscule beweging een beetje jonger wordt. De muziek houdt aan, de vervorming glijdt weg. Een kleinkunstklassieker. De vrouw die voor mij staat is niet langer oud, maar heeft mijn leeftijd en danst, nog steeds naakt, op de tonen van de muziek. Haar haar, lang en grijs, golft mee. Ik kijk, maak me na een tijdje los van de vloer, draai me voorzichtig om, sluit de deur zacht en ga eindelijk slapen. 

You may also like

Back to Top