Ik groeide op in een klein dorp, 1300 inwoners. Er was een schooltje, een bakkerij, een beenhouwerij die een witwaspraktijk bleek te zijn voor een wietplantage en een fanfare die er volgens mijn vader, een inboorling van generaties ver, maar één keer in sloeg op hetzelfde moment te eindigen: de avond waarop ze allemaal samen door het podium van de parochiezaal zakten.
Een West-Vlaams dorp van dertien in een dozijn. Niets speciaals.
In dit dorp groeide ik op, in mijn klasje zaten er vier meisjes en vier jongens. Toen ik na vijf jaar daar nog steeds mijn draai niet vond, besloten mijn ouders mijn zus en ik naar een grotere school drie kilometer verderop te sturen. Mijn ouders hadden geen idee dat ze een kleine rimpel in de golf van het dorp zouden veroorzaken, want al snel volgden drie van mijn vorige klasgenootjes. Twee jongens en een meisje. Samen met dat meisje besloot ik om dictie te volgen. Voor onze ouders een grote win, want dan konden ze carpoolen. Drie kinderen met een heleboel hobby’s begon wat door te wegen. Dat meisje en ik zagen elkaar elke dag, carpoolden op woensdag naar de dictie, gingen uiteindelijk naar hetzelfde middelbaar, deden mee in het schooltoneel, gingen nog een gemeente verder om meer toneel te spelen, tot ze van school veranderde, stopte met toneel, en het beeld dat ik van haar had vervaagde tot vreemde verhalen en oude herinneringen.
Ze deed de waterval van het secundair onderwijs, veranderde een paar keer van richting, werd op internaat geplaatst, haar ouders gingen uit elkaar. Het meisje werd een zoekende jonge vrouw, haar band met ons dorp verwaterde. Een dorp met acht straten praat graag. Het ziet graag mensen die in mooie auto’s rijden en in moderne witte blokken wonen afdalen van de sociale ladder. Er werd veel gesproken, veel gespeculeerd. Ze zou gestopt zijn met school. Ze zou werken. Ze zou een lief hebben op internaat. Ze zou een lief hebben drie gemeentes verder. Ze zou in een bruidswinkel werken, bij dat lief uit het dorp drie gemeentes verder. Soms vroeg ik me af hoe het met haar ging. Ze zag er zo anders uit dan hoe ik haar leerde kennen. Zou ze ook nadenken over waar ze gaat studeren, of denkt ze aan kinderen? Ze woont samen met haar lief. Het is gedaan met haar lief, ze heeft weer contact met haar moeder, ze werkt in Oostende. Het gaat goed met haar.
25 juli 2017. Het meisje zit verstopt in haar voortuin, tussen de buxus. Haar overbuurjongen ziet haar daar zitten, en vraagt of alles oké is. Ze fluistert vastbesloten “Het komt goed. Alles komt goed. Ga maar naar binnen.”
Hoewel ze erg zeker van haar stuk lijkt, besluipt een onbehagelijk gevoel de buurjongen, maar hij volgt haar woorden, en keert terug naar binnen.
Een West-Vlaams dorp van dertien in een dozijn. Niets speciaals.
In dit dorp groeide ik op, in mijn klasje zaten er vier meisjes en vier jongens. Toen ik na vijf jaar daar nog steeds mijn draai niet vond, besloten mijn ouders mijn zus en ik naar een grotere school drie kilometer verderop te sturen. Mijn ouders hadden geen idee dat ze een kleine rimpel in de golf van het dorp zouden veroorzaken, want al snel volgden drie van mijn vorige klasgenootjes. Twee jongens en een meisje. Samen met dat meisje besloot ik om dictie te volgen. Voor onze ouders een grote win, want dan konden ze carpoolen. Drie kinderen met een heleboel hobby’s begon wat door te wegen. Dat meisje en ik zagen elkaar elke dag, carpoolden op woensdag naar de dictie, gingen uiteindelijk naar hetzelfde middelbaar, deden mee in het schooltoneel, gingen nog een gemeente verder om meer toneel te spelen, tot ze van school veranderde, stopte met toneel, en het beeld dat ik van haar had vervaagde tot vreemde verhalen en oude herinneringen.
Ze deed de waterval van het secundair onderwijs, veranderde een paar keer van richting, werd op internaat geplaatst, haar ouders gingen uit elkaar. Het meisje werd een zoekende jonge vrouw, haar band met ons dorp verwaterde. Een dorp met acht straten praat graag. Het ziet graag mensen die in mooie auto’s rijden en in moderne witte blokken wonen afdalen van de sociale ladder. Er werd veel gesproken, veel gespeculeerd. Ze zou gestopt zijn met school. Ze zou werken. Ze zou een lief hebben op internaat. Ze zou een lief hebben drie gemeentes verder. Ze zou in een bruidswinkel werken, bij dat lief uit het dorp drie gemeentes verder. Soms vroeg ik me af hoe het met haar ging. Ze zag er zo anders uit dan hoe ik haar leerde kennen. Zou ze ook nadenken over waar ze gaat studeren, of denkt ze aan kinderen? Ze woont samen met haar lief. Het is gedaan met haar lief, ze heeft weer contact met haar moeder, ze werkt in Oostende. Het gaat goed met haar.
25 juli 2017. Het meisje zit verstopt in haar voortuin, tussen de buxus. Haar overbuurjongen ziet haar daar zitten, en vraagt of alles oké is. Ze fluistert vastbesloten “Het komt goed. Alles komt goed. Ga maar naar binnen.”
Hoewel ze erg zeker van haar stuk lijkt, besluipt een onbehagelijk gevoel de buurjongen, maar hij volgt haar woorden, en keert terug naar binnen.
Ik ben die zomer terug thuis na een jaar in Antwerpen. Ik weet nog niet wat en waar ik het volgende jaar ga studeren, ik wacht op toelatingsproeven. Het gaat niet goed met mij, het dorp met acht straten voelt als een kooi na de grote stad. Bij mijn ouders zijn voelt onmogelijk nadat ik tien maanden de tijd had om te voelen welke gevolgen mijn opvoeding, of het gebrek eraan, hebben gehad. Ik bekijk elke dag films om voor te bereiden op de toelatingsproef van Film aan het KASK en val in slaap naast mijn laptop. Ik kom mijn kamer amper uit. Die dinsdagavond eind juli zijn mijn rolluiken naar beneden, en lig ik opnieuw in het bed waar ik amper uitkom. Sirene na sirene na blauwe lichten na ambulance na combi in een dorp waar de ontdekking van een wietplantage het interessantste is dat zich hier na de Eerste Wereldoorlog heeft afgespeeld. Iedereen gaat naar buiten. Ik blijf liggen.
Al mijn gezinsleden komen één voor één mijn kamer binnen, altijd met nieuwe stukjes informatie. Het is daar, waar het meisje woonde. Niemand weet wat er precies gebeurd is. De groepschat van oude vrienden die ik nu al lang niet meer hoor, draait overuren. De vader van de overbuurjongen die het meisje zag zitten, vraagt aan een agent wat er is gebeurd. De agent stokt, geraakt niet uit zijn woorden, en antwoordt: “Ga maar uit van het ergste.”
Al mijn gezinsleden komen één voor één mijn kamer binnen, altijd met nieuwe stukjes informatie. Het is daar, waar het meisje woonde. Niemand weet wat er precies gebeurd is. De groepschat van oude vrienden die ik nu al lang niet meer hoor, draait overuren. De vader van de overbuurjongen die het meisje zag zitten, vraagt aan een agent wat er is gebeurd. De agent stokt, geraakt niet uit zijn woorden, en antwoordt: “Ga maar uit van het ergste.”
Wat is het ergste? Hadden we ooit kunnen weten wat het ergste is? Is het ergste dat de ex- vriend van het meisje die haar al maanden stalkte, haar huis was binnengedrongen, waarop zij haar grootouders belde die op stand-by stonden, omdat de moeder die op reis was, haar dochter niet alleen durfde achter te laten nadat een ex-vriend haar bleef belagen en bedreigen. Dat ze dat niet durfde omdat de politie hen niet serieus nam. Dat ze al maanden in angst leefden? Dat die ex-vriend het meisje vermoordde? Dat die ex-vriend ook haar grootouders vermoordde? Dat die daarna op zijn brommertje dat hij op het veld ernaast verstopt had op de vlucht sloeg en de volgende ochtend opgepakt werd in de Delhaize in Oostende, nadat een winkelbediende hem herkende van de fitness? Dat bleek dat hij geen drie, maar vier mensen vermoordde? Een fotograaf uit Gent de dag voordien, die ooit foto’s nam van het meisje, in een stijl waar je je vragen bij zou kunnen stellen, maar met één foto die je netvlies nooit meer zal verlaten. Een foto waar ze in een plas nep bloed in het bos ligt, het nep mes in de hand, de camera direct aankijkt, en door de lens de fotograaf, waarbij geen van beiden wist hoe profetisch dit beeld zou blijken te zijn?
Is het ergste dat deze misdaad doordrenkt is van giftige mannelijkheid? Is het ergste dat hij eigenlijk haar moeder wilde vermoorden zodat ze zou voelen hoe het was om iemand te verliezen? Is het ergste dat die moeder haar dochter en beide ouders kwijt is? Wat is het ergste? Wat is de ergste uitkomst van ‘liefde’?
De ergste uitkomst is moord. Het ergste is dat de politie haar niet geloofde. Het ergste is dat er mensen durven beweren dat er iets bestaat als een passiemoord, een fout die we allemaal zouden kunnen maken, en dat al deze beweringen in de verschrikkelijkste gevallen leiden tot het verhaal van het meisje. Het ergste is dat we stalken niet serieus nemen. Dat we als maatschappij nog altijd onderschatten hoe hard sommige mensen controle en bezit willen houden. En dat een deel van de samenleving daar mee blijft wegkomen. Maar niet zij. Zij is niet kunnen ontkomen. Zij blijft dat meisje tussen de buxus dat fluistert dat het wel goed zou komen. Haar foto’s sieren alle kranten de komende weken, met haar geblondeerde haren, blauwe ogen, rode lippenstift. Met haar uitdagende poses. Tijdens het proces wordt dat pad ook bewandeld door de verdediging: een promiscue, jonge vrouw. Een vrouw die zichzelf zo etaleert zou elke rationele man tot wanhoop drijven. Alsof het eigenlijk toch vooral haar schuld is van hoe zij zichzelf voorstelde en van hoe hij naar haar keek. Alsof ze het eigenlijk bijna verdiende. Zij, de weg kwijt, hij de tot wanhoop gedreven man die uit liefde handelde. Een passiemoord.
Hij haalt geen gelijk, de verschrikkelijke omstandigheden waarin de fotograaf om het leven bracht en de grootouders doodstak zorgen ervoor dat hij levenslang krijgt. De drek die het proces lang uitgesmeerd wordt bereikt zijn doel niet. Maar het blijft wel kleven. Aan de nabestaanden, aan het dorp, aan mijn ribben. Ik denk deze zomer weer vaak aan haar. Hoe ze een verhaal geworden is in plaats van een persoon die ik ken, een voorbeeld, een cijfer, één van de 43 vrouwen die in 2017 ‘ten prooi’ viel aan een (ex) geliefde. 43 vrouwen die de ultieme prijs betaalden, die hun gok waagden met een man, en verloren.