Morning Sun - Edward Hopper

Midden augustus, we staan aan de kant van de weg. 
De bladeren van de bomen filteren het oranje licht dat op zijn gezicht valt. Hij kijkt voor zich uit en vraagt of we zullen uitstappen. Ik vergeet soms dat hij Nederlands is. Wanneer het tot me doordringt is het precies zoals de eerste keer. We hadden net weer ruzie, we hebben elke week meerdere keren ruzie, soms zeggen we tegen elkaar dat we vandaag een goede dag zullen hebben, en dan maken we nog ruzie. Hij zegt: “Het kan niet meer zo.” Ik knik. Hij zegt dat hij er iets aan zal doen. 
Ik sluit mijn ogen en zie voor me hoe we uit de auto stappen, ik haal de sleutels uit mijn jaszak en draai ze om in het slot van één van de statige herenhuizen daar in Gentbrugge, vlakbij het café De Roos waar we staan geparkeerd. De lucht ruikt naar zomer, en er is geen haast. 
In de inkomhal zie je een rek met onze jassen, schoenen en paraplu’s. De muren zijn per opzet vlekkerig geel. In de living hangen er mallen van instrumenten aan de muur die hij maakte, en op andere plekken kunst die ik verzamelde. We hebben een grote zetel, en een lange tafel. De stoelen zijn allemaal verschillend, een compromis tussen mijn stilistische nestdrang en zijn hoog in het vaandel gedragen chaos. We hebben een leven samen. We bewegen langs elkaar zoals alleen twee mensen die elkaar al jaren graag zien dat kunnen. Hoe we het huis hebben kunnen betalen heeft geen verklaring in mijn droom, het is er en wij zijn er. In het huis is er nooit haast. Het is thuiskomen na een lange avond met slaap in je ogen, onze handtassen in elk een andere kleur op de tafel neerploffen, en langs de krakende trap naar boven, waar we onze tanden zullen poetsen en samen onder de witte lakens kruipen. We hebben nog evenveel seks zoals we dat nu doen, maar nu is het lief, in mijn droom zijn we lief voor elkaar, en rustig. In mijn droom dragen we misschien een kindje naar boven, dat in diezelfde auto door de schommelingen van de banden over het asfalt in slaap viel. 
Maar we staan niet in een slaapkamer in een herenhuis, er ligt geen kind in zijn armen, we zitten in stilte in mijn Opel Corsa. In deze realiteit gaan we ons vaste café binnen waar we de laatste tijd onze ruzies bijleggen, ik drink een kamillethee en hij een zwaar bier. We hebben het over kinderen. (Een kleiner jasje en een paar schoenen de grootte van mijn handpalm.)
Ik denk veel aan kinderen de laatste tijd. Denken over moeder worden doet ook denken aan een moeder hebben. Ik kreeg een zilveren ring voor mijn 26e verjaardag van mijn andere ex, ik had twee lieven toen, nu geen meer, maar die zilveren ring was mijn eerste ooit, al mijn andere juwelen zijn goud. Hij past perfect. Het barokke hart glijdt diagonaal langs het dunne vliesje dat hand van lucht onderscheidt. Als ik mijn arm uitsteek om mijn kat te aaien, zie ik de arm en zilveren ring van mijn moeder. Zij houdt van zilver en haar lievelingskleur is blauw: het kleurenschema voor alle verjaar- en Moederdagen. Als ik mijn gezicht was, kijkt het gezicht van mijn moeder tussen het schuim terug. Als de zon op mijn huid schijnt, is het eigenlijk de hare die hij bruint. De sigarettenrook die ik uitblaas is als het wolkenveld in de groene eetkamer ergens in een dorp in West-Vlaanderen anno 2011. Als ik zacht lach met een vriend zijn het haar mondhoeken die omhoog krullen. Ze is overal, in elke beweging die ik maak, ik kan haar niet missen, maar ze is nooit echt bij mij. Het is een jaar geleden dat ik mijn moeder voor het laatst zag en hoorde, augustus 2023. Ik weet hoe het klinkt, maar ze is niet dood. We zien elkaar gewoon niet meer.
Elk jaar in augustus brandt mijn baarmoeder met een primair verlangen om er alsjeblieft alsjeblieft alsjeblieft een kind in te steken. Ze zegt dat ik het zou kunnen, dat mijn familie wel zou helpen, ze fluistert hoe mooi het zou zijn om zo verliefd te zijn en daar een kindje uit te krijgen, ze roept dat dit hetgeen was waarvoor ik geboren ben, dat het alles relatief zou maken, alles behalve de liefde die ik voor het kind zou voelen. Ze herinnert me aan mijn risicovolle anticonceptiemethoden, en dat als het toeval en het spelen met vuur me eindelijk zouden komen halen ik het zal houden, want waarom zou je iets laten weghalen dat je al zo lang, zo graag wilt? Drie dagen lang ben ik nog nooit zo zeker van iets geweest, en het idee van het bloeden en de pijn die me hoogstwaarschijnlijk te wachten staan, vullen me met een basaal verdriet. 
Na die paar dagen ebt het gevoel weg en vult mijn onderbuik zich met een leeg, gapend gat. Het komt zo abrupt als het gaat. Nu is het september en ben ik weer verstandig, 26 en barst mijn borst uiteen van het liefdesverdriet. Gelukkig dat je geen kind kreeg met hem, snauwt een stem in mijn hoofd.
Ik geloofde nooit in wat men de roltrap van relaties noemde: huisje, boompje, kindje. Maar ofwel is er een soort primaire drang aanwezig om mij te settelen, ofwel krijgen de maatschappelijke verwachtingen toch de bovenhand. Gudrun zei dat ze het gevoel van vooruit te moeten gaan met je leven herkende. Dat gevoel was onbekend voor hen tot ze haar ex leerde kennen, en ze huizen opzocht in de Unitaslaan, een mooie straat in Deurne. Die bekeek ze met heel veel verwachtingen, alsof daar mensen uit de middenklasse leefden met perfecte levens (stabiele partner, kids naar de Steinerschool, carpooling met vrienden en soms swingen). Ineens ging ze achter die deuren zoeken wat ze daarvoor nooit wist dat die wilde. Die noemt het een “kinderlijke nood om veilig te zijn.” Ik was heel erg geraakt van onze bijna identieke fantasieën. Gudrun en ik stonden op gelijkaardige manieren in onze relaties: met paniek en twijfels en angsten zo oud als de eicellen die al in onze moeders zaten bij hun geboorte uit de eicellen uit de eierstokken van hun moeders, van hun moeder, van hun moeder. Een kinderlijke drang om veilig te zijn. Om iets te hebben om voor te zorgen. 
Nu heb ik mezelf om voor te zorgen, mijn familie, mijn vrienden, mijn katten, de wereld. En al die mensen en dieren en werelden zorgen ook voor mij. September is intussen ook al halfweg, en hoewel mijn psycholoog me erop wees dat “nothing breaks like a heart”, geneest ook niets zonder tijd. 

You may also like

Back to Top