fictie
Vroeger dachten de mensen dat als ze konden vliegen, ze vrij zouden zijn. Toen een paar Prometheussen die droom werkelijkheid maakten, waren we een illusie armer. Misschien vooral een teleurstelling rijker. 
De zee ruist, en de wind strooit alle kleine zandpartikels de stad door. Ik lig in een veel te klein bed in een gebouw waar ooit studenten verbleven, ergens aan de zeedijk. Zij ligt op vijfhonderd meter van mij, denk ik. Haar arm streek de hele dag langs de mijne, raakte mijn rug aan, ze wierp een blik mijn richting op. Ik glimlachte altijd terug. De vorige keer sms’te ze me dat ze ook kan luisteren, en ik beloofde dat ik ook kan praten, maar geschreven woorden zijn andere dan gesproken.
Ze is altijd blij als ze me ziet, zegt ze. Ze vond het fijn, sms’te ze. 
De vliegers wapperen allemaal dezelfde kant op, en de zee is altijd hetzelfde blauw. Dat was al zo toen we als kind schelpen ruilden voor bloemen in kleuren die niets met de zee te maken hadden, zeker niet de Noordzee. Nu ben ik wat ouder en kleurt Oostende niet meer in die sepia tonen die mijn kindertijd vorm gaven. Sepia is de wetenschappelijke naam van de zeekat, een inktvis met acht armen. De kleur verwijst naar de bruine vloeistof die uit de inktzak van die zeekat gewonnen wordt. Wij winnen een begrip, we winnen zelfs een kleur, de zeekat verliest vooral.
Het strand wordt doffer met de jaren, de constellatie van kleine, gele tegeltjes drukker en ik ken nog altijd mijn weg niet in de stad waar ik geboren ben. 
We zitten aan de Albert, een chique café op de dijk waar, zoals ze zei, de rosé niet in glazen geserveerd wordt, maar in volgroeide kuipen. €5,5 vloeit door mijn slokdarm en maakt een opwaartse beweging naar mijn hoofd. 
Hoe komt het dat ik jou nog niet kende? Vraagt ze al lachend. Ik weet wel wie zij is, dat weet ik omdat iemand ooit mijn avances afwees en toen over haar vertelde. Het leven kronkelt zoals de acht armen van een zeekat die zijn laatste beetjes inkt als een prijs ziet wegvloeien. 
Ze bestelt een assortiment kroketten en vraagt of ik er ook eentje wil. Ik zeg dat mijn intoleranties dat niet toestaan en ze knikt voor ze een kaas- of garnaalkroket naar haar mond brengt. Ze kan later niet samen met mij eten, want straks komt er iemand anders voor wie ze mosselen kan maken. Ze vertelt honderduit over allerlei mensen en allerlei namen, en achteraf zal blijken dat niemand haar kent zoals zij hen. Mijn bewustzijn verlaat ergens in het gesprek mijn lichaam, terwijl die laatste brandt van verlangen. 
Ik herinner me weinig, ik weet niet of dat aan de zuurstofrijke zeelucht ligt, of de alcohol, of de frieten die ik niet had mogen eten, of de dingen die ik niet had mogen zeggen, maar ze herhaalde vaak: “Een katje doet ook maar zijn oogjes open als het er klaar voor is.” 
Zeekatten openen al meteen hun ogen, maar kunnen geen kleuren waarnemen. Hun omgeving kunnen ze echter wel overnemen, ze voelen de kleuren meer dan dat ze ze zien. Ze bootsen zelfs patronen na. Dat is niet gek als je weet dat een baby sepia een exacte kopie van de ouders is. Nadat de vader de moeder bevrucht en erbij blijft om zeker te zijn dat ze dit proces niet nog eens met een ander herhaalt, legt ze 200 eitjes en sterft kort daarna. Acht weken later kruipen de baby sepia’s uit de door inkt bruin gekleurde eitjes met open ogen, zonder kleur in hun w-vormige pupillen. Het eerste wat ze doen is een schuilplaats zoeken in het zand waar ze geboren werden en daar blijven ze nog even tot ze wat groter zijn. Eenmaal klaar, vertrekken ze naar de open zee. Als het paringsseizoen aanbreekt keren ze terug naar hun geboortegrond en begint alles opnieuw. In twee honderdvoud. Al zullen er onderweg wel een paar sneuvelen. 
Ze eet de laatste frieten uit het pak op en praat over haar zus die het moeilijk heeft om vrienden te maken, dat ze zou willen dat ze wat beter haar best deed en ik begrijp dat ze zich zorgen maakt. Ondertussen zie ik op mijn scherm hoe de twee gezichtjes van mijn broer en zus dichter bij het mijne komen. Een blauwe Opel stopt aan de straatkant en ik zeg dat ik moet vertrekken. Tot snel, zegt ze. 
Drie weken lang tel ik de dagen dat ik nog eens naar Oostende moet gaan, en laat haar weten dat het komende maandag zo ver is. Wat ik wil doen, vraagt ze? We zullen het van ons humeur en het weer laten afhangen, beslist ze. Een uitstekend idee. Ik mag mijn weg dan wel nog steeds niet kennen in deze stad van contrasten, ik weet dat ze net zo onvoorspelbaar is als de zee die haar het leven schenkt in de vorm van vis, dagjesmensen en de cultuurbeleving die haar in de eerste plaats naar hier haalde en dat mij, via dat laatste en een onzichtbare navelstreng, ook nog al te vaak lapt. 
Ik ga niet die maandag, en denk: “Een katje doet ook maar zijn oogjes open als het er klaar voor is”, maar dan in het West-Vlaams.

You may also like

Back to Top