fictie
Armen willen reiken, maar ze weten niet naar wat. 
Rio zit op een stoel, staart voor zich uit. 
Het speelt zich opnieuw af: de lakens zijn wit, het licht is warm. Ze ziet twee benen met daartussen een hoofd: een licht gezicht met donkere wimpers, zwarte wenkbrauwen en lange zwarte krullen.
Soms wordt het helder en klopt er ergens een hart, wordt het ergens nat, af en toe druipt er een traan, andere keren is het troebel. Vandaag, nu, is het duidelijk en klopt haar hart op twee plaatsen, daar op die stoel. 
Het stopt altijd op hetzelfde moment: wanneer ze alles wat ze kon zien gezien heeft en overvallen wordt door een warmte die ze niet kan plaatsen, is het weer weg. 
Ze heeft geen idee wat schoonheid betekent, maar dit is het mooiste dat ze ooit heeft waargenomen, en ze weet ook niet wat waarnemen mag betekenen, maar het was nog nooit zo prachtig als toen. In die momenten waarop de mist lijkt weg te trekken, en er vragen rijzen, vraagt ze zich af of iedereen hun mist soms optrekt, en of ze dan allemaal aan hetzelfde denken? Ze verschilt niet veel van de rest. Ook zij zitten op stoelen. Ze raken haar en elkaar nooit aan, dus of hun harten ook kloppen, hun ogen ook tranen, het tussen hun benen ook warm wordt, kan ze nooit zeker weten. Er is een onderhuids gevoel dat ze er samen zijn, maar veel verder komen de vragen nooit. 
De grilligheid van tijd blijft immer immanent.
Vandaag, nu, terwijl haar hart op twee plaatsen klopt en ze het hele gezicht bijna heeft gezien, komt het zwart niet en stopt het beeld niet daar. 
Ze blijft kijken. Twee handen strekken zich voor haar uit en nestelen zich in die krullen die zo vertrouwd, nooit een plaats lijken te vinden. 
Het haar is zacht, en haar lichaam weet perfect wat te doen. 
De realiteit splitst: het is zij op het bed, het zijn haar benen, het zijn haar handen -wie is de ander-, het is ook zij op die stoel, het is zij die schrikt, het is zij die beseft dat het binnen sijpelt dat dit geen herinnering kan zijn: of het behoort tot een vorig leven, of het is nooit gebeurd, want daar weet zij: wat ben je met twee handen als er niets is om aan te raken?
Nu weet ze wat verlangen betekent, en nu wacht ze nog ongeduldiger op de allesomvattende dichtheid van de leegte. Laat het stoppen, laat de ogen verdwijnen, de handen, de wimpers, enkel het zwart mag blijven. Het zwart dat wel weet wat omhelzen is, en Rio die zich er zo graag aan overgeeft, want wat ben je met helderheid als het niet voor jou is? 

You may also like

Back to Top