Ik sta voor de spiegel in mijn dressing en ga alle striemen en blauwe plekken af van waar mijn lief mij vastgreep en waar hij me raakte, en ik herinner me alle momenten dat ik hem dat vroeg.
Ik ga met mijn handen over zijn zachte gezicht en weet waar elke plooi en elke rimpel zich schuilhouden. 
Ik hou haar vast en druk mijn even dunne lippen op die van haar. Ze zegt dat ik moet stoppen, want zij moet alleen naar huis, en ik heb al nachten niet meer alleen geslapen. 
Ik wrijf over benen. (Zijn het de mijne?)
Ik word gewaar hoe de paniek vanuit mijn buik wervel per wervel naar mijn borst klimt, ik zeg: “Mijn ademhaling zit hoog.” in een poging te benoemen wat ik voel, in een poging te delen wat er binnenin mij beukt, in een poging mijn excuses aan te bieden dat ik er mentaal eigenlijk niet ben. Ze klopt haar armen schuin over haar borst terwijl ze geluid maakt en ik doe mee. Alles zakt. 

Maximum drie tranen verlaten mijn ogen keer op keer, elke dag opnieuw. Ik wou dat ik mijn ogen kon uithuilen, mijn maag kon uitkotsen, mijn darmen meters ver kon uitrollen. Ik wil uit elkaar vallen, aan de naad uiteenrafelen. Ik wil dat iemand met een tornmesje de stiksels van mijn huid losmaakt. Ik wil een zware hand die mijn hart met één ruk uit mijn borstkas verwijdert en dat ik dan zeker ben dat ik het niet meer hoef te voelen kloppen. Ik wil mijn middenrif doorboren en dat alles zo blijft stromen. Ik wil mijn omhulsel leegmaken, niets kan dan nog opspannen, niets kan dan nog pijn doen, niets kan dan nog iets willen. En vooral, het kan dan nergens nog bang voor zijn. Ik wil dat het ineen zakt zoals een vlag als de wind stopt met waaien. Of zoals een luchtdanser bij een carwash in schreeuwerige vergane kleuren wanneer de blazer het begeeft. 
Er wordt mij gevraagd hoe het voelt, welke kleur het heeft. Ik voel het overal, het doet overal pijn, het is rood, paars, het heeft de kleur van gal. Het begint in mijn borst en dijt in capillaire golven uit. Er wordt mij gevraagd om niet tegen, maar mee te gaan. Ik ben de Kaspische Zee. Er is oneindigheid over de identiteit van de plek, men is het niet eens of het een meer of een zee is. Iets met grondstoffen en geopolitiek, zeerecht en Rusland. Net zoals de Kaspische Zee weet ik ook niet of ik echt ben of niet, en wie wat met welke bedoeling zegt. Ik kan mijn intuïtie niet meer van externe motieven onderscheiden, en mijn authenticiteit ben ik al lang kwijt. Er is alleen nog het ruisen van de wind. Imposante uitkijktorens laten hun licht met donkere tussenposen schijnen over mijn oppervlakte, alsof ze plots iets onverwachts zullen waarnemen, maar ik blijf roerloos liggen. Het is onder de zeespiegel dat alles woelt en draait.

You may also like

Back to Top