In de tijdspanne van een week zullen er drie verschillende mannen met hun rug naar mijn bed kijken naar de Scandinavische hangkast aan de muur. Onafhankelijk van elkaar zullen ze alle drie glimlachen en zeggen: “Je boeken staan op kleur geordend.”
De ene heeft groenbruine ogen en komt al vijf jaar en passant in mijn leven. Ik verdwijn, hij komt altijd terug. Nu is hij verdwenen, want ik ben vergeten hoe ik dat deed.
De andere ken ik al bijna drie jaar, zag ik bijna elke dag, heeft een hoofd vol krullen en gedachtes die niemand precies lijkt te begrijpen. Op oudejaarsavond maakte ik mijn vinger nat en begroef die in een klein plastieken zakje met chemische kristallen. Een paar dagen later stond hij aan mijn deur met een fles wijn.
De derde heeft lichte ogen, lang haar en een Nederlands accent. Hij neemt na het eerste drankje al mijn hand vast, we vergelijken onze astrologische sterrenkaarten. Hij is wat nerveus, maakt zich zorgen dat we een slechte match zullen zijn. Ik aanvaard zijn vriendschapsverzoek op de horoscopenapp: bijna allemaal lachende gezichtjes. We doen twee cafés voor ik zeg dat ik hem wil kussen en hij me mee vraagt naar zijn huis.
De eerste blijft na een lang gesprek in de Jan Van Gent toch bij me slapen en zou daarna gaan nadenken wat hij wil. De volgende ochtend sta ik aan de deur van mijn garage met mijn gezicht tegen de muur geplakt terwijl hij voor de laatste keer zijn handen overal heen laat glijden. Het voelt als een afscheid. Hij pakt zijn fiets en zegt: “Tot dat ik weet wat ik wil.”  En ik lach en ik denk: “Tot over een paar jaar.”
De tweede zegt dat hij ook met mij wil wat ik met hem wil, en dat hij zo graag bij me is omdat hij zich dan geen man voelt. Dat vind ik heel mooi. Ik zeg dat ik aan het bloeden ben, hij trekt toch alles uit, en ik veeg later zijn bebloede hand af met de blauwe handdoek die ik klaarlegde.
De derde kookt de tweede keer dat ik hem zie iets voor me dat ik nog nooit at: Surinaamse roti, en terwijl dat opstaat kleedt hij me uit op het keukenaanrecht.
We zouden iets ‘casuals’ hebben, maar ik heb er de aanleg niet voor. Ik kan het niet laten om te vragen hoe de band met zijn moeder is en wat hij leerde uit zijn vorige relatie. (Complex en dat hij meer zijn best moet doen.) Of hij de volgende dag met me naar zee wilt, of we een pizza op de dijk zullen eten en of hij niet nog een nacht wil blijven. (Ja, ja, ja.) Of hij weg zou gaan als hij iemand zou ontmoeten die monogaam wil zijn. (Nee?)
De eerste stuurt een paar dagen later een bericht dat hij nog niet met zelfvertrouwen en plezier een deel kan zijn van iemands leven. Fair.
De tweede zet ik uit mijn huis nadat ik besef dat slapen met een klasgenoot me niet de rust gaat geven die ik zoek. Ook fair.
De derde slaapt vanavond na twee nachten weer bij hem thuis terwijl mijn lakens nog naar hem ruiken, en ik vraag me af hoe lang ik moet wachten voor ik een bericht mag sturen. Fair?
Er is een vierde. Maar als we zouden tellen in wie ik het langst ken, is hij nummer drie. Ik weet ook niet hoe erg die zichzelf als man ziet. Sommige dingen zijn moeilijk te benoemen. Al twee jaar hoor ik hem elke dag. We hadden het wat moeilijk de laatste tijd. Maar we zijn er uit aan het komen. Ik heb geen gevoel voor normen, dat weet die, en dat is niet altijd evident.
Ik lig in mijn bed en ik kijk naar mijn op kleur gesorteerde boeken. Ik denk aan zij die hier onlangs lagen, aan de spanning, het ongemak, het lachen, het klaarkomen, aan wat we zeiden. Aan hoe het voelde als een afscheid, als een koortsdroom, als een waar geworden verlangen, als thuis.
Ik vind het lastig om toe te geven, maar ik heb het echt voor mannen de laatste tijd.

You may also like

Back to Top