Een terras, overal stemmen, tegenover mij iemand die ik graag zie die praat en ik kan niet luisteren en paniek kruipt omhoog. Een restaurant, tegenover mij iemand die ik graag zie die praat en ik kan niet luisteren en paniek kruipt omhoog. Een studio om te repeteren, een videogesprek over een mogelijk verlies van een familielid, (de gedachte aan alleen op een begrafenis te zitten), we knikken, we leggen af, ik ga naar huis. Ik draai rond, paniek groeit als een mycelium door mijn lijf, het haakt zich vast aan al het weefsel dat het tegenkomt, het rode van mijn binnenste wordt vaal wit met groene schakeringen. Het broeit, het trilt, het wilt alles overnemen, maar er is niets, er is niets om over te nemen, het is al overgenomen, het is nog niet overgenomen, maar het verwelkomt de overname, het wilt overgenomen worden, en ondertussen probeert het naar adem te happen. De lucht is zwaar, longen verbleken.
Ik wil huilen, maar ik weet niet hoe, ik begin te sporten, ik denk aan mijn docente lichaam die me ooit zei dat cortisol je lichaam enkel kan verlaten door te zweten, dus dat ga ik doen, ik ga nu zweten, ik hef de gewichten omhoog, plet de bal tussen mijn dijen, squat opnieuw en opnieuw en opnieuw en ik zweet, maar het hormoon blijft hoog. Ik trek mijn loopschoenen aan en wil de paniek te snel af zijn, langs de Opgeëistenlaan, de Blaisantvest, het Rabot waar de mensen op stoelen voor huizen zitten en de felle lichten in mijn ogen schijnen. Ik heb geen muziek in mijn oren, ik heb geen muziek in mijn oren nodig, er is geen minuut stilte, ik neem het leven zoals het komt. Het komt in hoge tonen en scherpe klanken, noem het ruis.
Ik ga uit, ik drink te veel, ik val van mijn fiets, blauwe plek op mijn dij, blauwe plek op mijn ribben, blauwe plek tussen mijn benen, en ik geef over in een struik, ik geef thuis over terwijl mijn zes jaar jongere sibling naast me zit, ik bel mijn vader boos, ik bel hem boos over vroeger, over de wonden die ik nu heb, ik zeg dat ik niet weet hoe ik het moet doen, leven, alleen zijn. Hij zegt: "Ik ben 53, liefje, en ik weet het nog altijd niet.” Ik schaam mij de volgende dag, ik schaam mij kapot en ik eet niet, want waar eten hoort huist nu Schaamte.
Schaamte in mijn buik en Paniek in mijn borst. Verdriet sijpelt door alle letters die ik schrijf. Ik zoende een man in het gras, zoals we al vaker deden en weten dat het nog zal gebeuren, ik schreef ellenlange berichten voor een nieuwe man in de inbox van een app, paniek wanneer hij niet antwoordde, er zaten twee nieuwe mannen in de inbox van een andere app, paniek bij hen als ik niet antwoordde, een nieuw persoon in mijn bed, er lag een persoon in mijn bed die mij zag overgeven, zag huilen, me boos zag bellen met mijn vader, sliep tot ik weer bij zinnen was en ik hen en die mij uitkleedde.
Ik open mijn ogen en ik zie iedereen die zacht naar mij kijkt: een persoonlijk oordeel verstopt achter een muur van empathie, verborgen onder een mantel van liefde, verscholen achter theorieën van hoe ergens mee omgaan eruitziet.
Ik weet niet hoe, zeg ik tegen mijn vader, en hij zegt dat hij het ook niet weet. Ik loop en denk aan alle keren dat het hielp, en ook vandaag is zo’n dag. Meter per meter dichter bij iets dat niet helemaal rust, maar ook niet helemaal onrustig is. Ik ben het aan het doen. Ik ben het aan het uitzoeken.
Ik wil huilen, maar ik weet niet hoe, ik begin te sporten, ik denk aan mijn docente lichaam die me ooit zei dat cortisol je lichaam enkel kan verlaten door te zweten, dus dat ga ik doen, ik ga nu zweten, ik hef de gewichten omhoog, plet de bal tussen mijn dijen, squat opnieuw en opnieuw en opnieuw en ik zweet, maar het hormoon blijft hoog. Ik trek mijn loopschoenen aan en wil de paniek te snel af zijn, langs de Opgeëistenlaan, de Blaisantvest, het Rabot waar de mensen op stoelen voor huizen zitten en de felle lichten in mijn ogen schijnen. Ik heb geen muziek in mijn oren, ik heb geen muziek in mijn oren nodig, er is geen minuut stilte, ik neem het leven zoals het komt. Het komt in hoge tonen en scherpe klanken, noem het ruis.
Ik ga uit, ik drink te veel, ik val van mijn fiets, blauwe plek op mijn dij, blauwe plek op mijn ribben, blauwe plek tussen mijn benen, en ik geef over in een struik, ik geef thuis over terwijl mijn zes jaar jongere sibling naast me zit, ik bel mijn vader boos, ik bel hem boos over vroeger, over de wonden die ik nu heb, ik zeg dat ik niet weet hoe ik het moet doen, leven, alleen zijn. Hij zegt: "Ik ben 53, liefje, en ik weet het nog altijd niet.” Ik schaam mij de volgende dag, ik schaam mij kapot en ik eet niet, want waar eten hoort huist nu Schaamte.
Schaamte in mijn buik en Paniek in mijn borst. Verdriet sijpelt door alle letters die ik schrijf. Ik zoende een man in het gras, zoals we al vaker deden en weten dat het nog zal gebeuren, ik schreef ellenlange berichten voor een nieuwe man in de inbox van een app, paniek wanneer hij niet antwoordde, er zaten twee nieuwe mannen in de inbox van een andere app, paniek bij hen als ik niet antwoordde, een nieuw persoon in mijn bed, er lag een persoon in mijn bed die mij zag overgeven, zag huilen, me boos zag bellen met mijn vader, sliep tot ik weer bij zinnen was en ik hen en die mij uitkleedde.
Ik open mijn ogen en ik zie iedereen die zacht naar mij kijkt: een persoonlijk oordeel verstopt achter een muur van empathie, verborgen onder een mantel van liefde, verscholen achter theorieën van hoe ergens mee omgaan eruitziet.
Ik weet niet hoe, zeg ik tegen mijn vader, en hij zegt dat hij het ook niet weet. Ik loop en denk aan alle keren dat het hielp, en ook vandaag is zo’n dag. Meter per meter dichter bij iets dat niet helemaal rust, maar ook niet helemaal onrustig is. Ik ben het aan het doen. Ik ben het aan het uitzoeken.